- bureau
- bureau [buuroo]〈m.〉1 bureau ⇒ schrijftafel2 werkkamer ⇒ studeerkamer, kantoor3 kantoor 〈zetel van administratie, overheidsinstelling〉4 bureau 〈van bedrijf〉 ⇒ afdeling, dienst, sectie 〈ook leger〉5 kantooremployés, -personeel6 loket ⇒ kas(sa)7 〈van partij, vereniging enz.〉(dagelijks) bestuur♦voorbeelden:1 déposer un projet sur le bureau • een ontwerp indienen3 personnel de bureau • kantoorpersoneelbureau de poste • post(kantoor)bureau de tabac • tabaks-, sigarenwinkelbureau de vote • stemlokaal4 bureau de bienfaisance • armenzorgbureau d'études • ontwikkelingsafdeling 〈van bedrijf〉; adviesbureau 〈zelfstandige onderneming〉bureau de placement • plaatsingsbureau, bureau voor arbeidsbemiddeling 〈vooral voor huispersoneel〉〈leger〉 Deuxième Bureau •〈afdeling contraspionage〉5 lenteur des bureaux administratifs • traagheid van de ambtelijke molens6 bureau (de location) • bureau voor plaatsbesprekingjouer à bureaux fermés • voor een uitverkochte zaal spelen7 bureau politique • partijbestuur, politbureau————————bureau (de location)bureau voor plaatsbesprekingm1) bureau2) werkkamer3) kantoor4) bureau, afdeling, dienst5) kantoorpersoneel6) loket, kassa7) (dagelijks) bestuur8) schrijftafel
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.